15 december 2004

Brinkhorst

Minister Laurens-Jan Brinkhorst heeft, naast een beroerd gevoel voor timing, het gelijk aan zijn zijde. In een interview met Vrij Nederland vergeleek de bewindsman het maken van de film Submission met het opsteken van een sigaret in een munitiemagazijn en voor het huis van je buurvrouw de hele dag “rothoer” roepen. Mooie, ware vergelijkingen.

De VVD reageerde als door een wesp gestoken: wie aan Ayaan komt, komt aan ons, meldde fractieleider Jozias van Aartsen. Dat Brinkhorst helemaal niet aan Ayaan was gekomen, doet er blijkbaar niet zoveel toe: de VVD is vrolijk aan het surfen op de golf van islamofobie die ons land overspoelt, en wil niet dat mensen de pret bederven door zinnige dingen te zeggen. Dat Brinkhorst gehoor gaf aan Van Aartsens hufterige poging tot censuur, pleit niet voor hem.

De uitspraken van de minister komen absoluut op een ongelukkig moment. Maar als iedere uitspraak die niet synoniem is met “moslims zijn achterlijk” wordt beschouwd als een aanval op Ayaan Hirsi Ali, en daarmee iets dat niet gezegd mag worden, zijn we hard op weg naar een nazistaat. Of, erger, een theocratie met Ayaan als ongenaakbare oppergodin.

Toegegeven, het zou beter zijn als de leden van het kabinet zouden proberen de boel niet op te stoken. Hoewel het ongetwijfeld niet Brinkhorsts bedoeling is geweest om de moord op Theo van Gogh zelfs maar een vleugje legitimiteit te verlenen, kunnen zijn woorden toch zo geïnterpreteerd worden. En dat is niet handig.

Maar de reactie van Van Aartsen is me net iets té handig: door zaken op deze manier op de spits te drijven, kun je je politieke tegenstanders wel heel makkelijk monddood maken. Dat de woorden van de partijleider in spe niet tot grote verontwaardiging hebben geleid onder zijn collega’s, is vreemd. En vooral ook eng.

Ayaan Hirsi Ali is een dappere vrouw, en het is een schande dat ze voor haar leven moet vrezen. Maar als we de politica heilig gaan verklaren, belanden we van de regen in de drup.