03 december 2004

Bhopal

Op 3 december 1984 vond er een ongelukje plaats in een fabriek in India. Om precies te zijn in Bhopal, een plaats in midden India met ongeveer een miljoen inwoners. Van de tweede helft van de negentiende eeuw tot het eerste kwart van de twintigste was Bhopal een staatje dat geregeerd werd door begums - vrouwelijke islamitische vorsten. Hoewel het zich dus uitstekend zou lenen als gespreksonderwerp binnen het Nederlandse islamdebat, heeft Bhopal zijn bekendheid vandaag de dag ergens anders aan te danken. Het is één van de meest beruchte symbolen van corporate crime.

De fabriek was een pesticidenfabriek van het concern Union Carbide en het ongelukje bestond uit het weglekken van 44 ton methyl-isocyanaat. De onzichtbare wolk dodelijk gas maakte duizenden slachtoffers – de schattingen lopen uiteen van 3.800 tot 20.000. Volgens Amnesty International zijn nog eens 22.000 tot 25.000 mensen gestorven aan ziektes die het directe gevolg waren van de gifwolk.

Union Carbide kwam hier niet ongestraft mee weg: voor 470 miljoen dollar schikte het bedrijf met de Indiase regering.

Technisch gesproken is Dow Chemical, sinds 2001 de nieuwe eigenaar van Union Carbide, dus op geen enkele manier verantwoordelijk voor de ramp. De slachtoffers hebben schadevergoeding gekregen – weliswaar nam de Indiase regering genoegen met een paar duizend dollar per slachtoffer, maar dat is niet de zaak van Dow – en het ongeluk vond plaats toen Dow nog niets met Union Carbide te maken had.

Maar er staat nog een ruïne in Bhopal, en die lekt gif. De oorzaak van de ramp is nooit duidelijk geworden en niemand is ooit aangewezen als schuldige. Dat wringt. Dat Dow in 2001 niet doorhad dat het zijn eigen imagoprobleem kocht, is volslagen onbegrijpelijk.

Het zou Dow Chemical sieren als het zich behulpzaam opstelde, in plaats van zich te verschuilen achter zijn juridische gelijk. Dat is namelijk niet hetzelfde als het morele gelijk, en dat is tenslotte waar corporate governance over hoort te gaan.