03 juni 2005

Referendum (3)

Thom de Graaf zit in een donker hoekje op een muffe, schaars verlichte zolder. Zijn ogen zijn behuild, en zijn haar hangt in vieze slierten voor zijn gezicht. Af en toe speelt hij verveeld met de twee kroonjuwelen die hij bij zich had toen hij naar deze naargeestige plek werd verbannen. Eens in de zoveel tijd smijt hij ze in een hoek, en begint hij hardop in zichzelf te mompelen: “En toch was het een goed idee. Had ik het de mensen nog maar één keer mogen uitleggen…”

In een andere hoek van dezelfde zolder ligt nog een kroonjuweel. Uit de dikke laag stof die erop zit valt af te leiden dat het er al even ligt. Op de vergeelde ansichtkaart die ernaast ligt is een afbeelding te zien van de Eerste Kamer. “De groeten van Hans Wiegel” staat op de andere kant. Af en toe werpt De Graaf een blik naar de twee voorwerpen, waarna hij opnieuw in snikken uitbarst.

Plots is er gestommel te horen. Thom kijkt op, en ziet de zolderdeur open gaan. Boris Dittrich stapt naar binnen, en Zalm, en Verhagen. Een gelukzalige glimlach tekent zich af op het gezicht van de Graaf, tranen van blijdschap rollen over zijn wangen. Hij stamelt, zoekend naar woorden om te beschrijven hoe blij hij is dat ze hem komen halen.

Maar het drietal negeert hem. “Het ligt hier ergens,” zegt Dittrich, en hij loopt naar het bestofte juweel en pakt het op. Hij blaast het stof er af en toont Zalm en Verhagen het sieraad. Die knikken goedkeurend. “Kom,” zegt Dittrich, “dan gaan we er buiten verder naar kijken.”

Verhagen en Zalm benen weer naar buiten, met Boris in hun kielzog. Vlak voordat hij de zolder verlaat draait hij zich om naar De Graaf, die hem niet begrijpend aankijkt. “Oh Thom, ik heb nog iets voor je.” Hij werpt hem een kaart toe. Blauw met een cirkel van gele sterren. Het woord NEE in dikgedrukte, witte letters. Als Dittrich de zolderdeur achter zich dicht heeft gedaan, draait De Graaf de kaart om. Daar staat: “Groeten van het volk”.